Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [23]Och, of [24]Gij mij [25]in het graf verstaakt, mij verborgt, totdat Uw toorn zich afkeerde; dat Gij mij [26]een bepaling steldet, en mijner [27]gedachtig waart! 23. Hebreeuws, wie zal geven dat gij, enz. Zie boven, hfdst.6 vs.8. 24. Hij spreekt God toe, veroorzaakt zijnde door het overgroot en diep gevoel zijns lijdens. 25. Dat is, maakte dat ik voor een tijdlang dood en begraven ware, opdat hier intussen uw toorn, die nu gans zeer tegen mij ontstoken is, voorbijgaan mocht, en daarna uit het graf weder opstaan, om hier tot uw eer en der mensen onderwijzing nog voor een tijd in rust te leven. 26. Dat is, een bestemden tijd, welken ik in het graf zou moeten blijven. 27. Te weten, om door de opwekking mijns lichaams een nieuwe weldaad aan mij te bewijzen. Hoe God de gedachtenis toegeschreven wordt, zie Gen.8:1.